Bij Roland en Rietje is de mimosa al uitgebloeid. En omdat wij aan de noordkant van het tegenoverliggende bergje logeren, heeft de mimosa hier haar gele bolletjes nog aan de boom. Hoewel geel, al bijna bruin. Voor de geur van de mimosa moet je op twee meter afstand staan. De eerste twee dagen hoost het hier uit een tegenover ons liggende dikke wolk. Grijs. Zuid-Frankrijk. De regen ruikt geparfumeerd. Hier groeien de bloemen voor de wereldberoemde parfumindustrie.
Zelfs de merels zingen gorgelend met de bekjes vol water. Onze merels, natuurlijk. Sinds onze Middelburgse vleugelnoot alleen nog afgehakte armen heeft, is op ons binnenpleintje geen merel meer gehoord.
Als de regenwolken optrekken zien we de volgebouwde groene heuvels en de Bommelse zwarte bergen in de verte. Hoe ze hier die villaatjes op die steile heuvels bouwen is me een raadsel. Als we de eerste avond terugrijden van het godzalig lekkere eten dat Rietje voor ons gekookt heeft, moeten we in het stikkedonker en in de stromende regen scherpe en steile bochtjes rijden. En hoewel onze tomtom-Eva haar achteloze best doet, is ons huisadres zeker tien griezelige minuten onvindbaar. M., dapper, stapt uit. Haar zwarte jas verdwijnt in de wolk. Dit weggetje? Dat? We komen thuis. De ‘mazout’, de oliegestookte verwarming in het huisje, zorgt voor zomerse temperaturen. Ik krijg een onbedwingbare zin in de kapper. Als je haar maar goed zit kun je alles aan.
De volgende dag breng ik als een slapende zombie door, niet door M. wakker te kussen. Zij gaat buit halen. De wereld aan Franse heerlijkheden brengt ze het huis in. En gaat verder werken aan haar ‘hertaling’van Sagans Bonjour Tristesse. Laat in de middag keer ik op aarde terug. We kunnen niet aan dezelfde tafel werken, want die wiebelt. Dus zit ik met mijn schrijfboek met mijn onleesbaar handschrift boven op een bank vol met gestapelde matrassen. M. plus computer aan de zwikzwaktafel. Prinses op de erwt en prinses à table.
De dagen erop gebruiken we de derde kamer om te werken. Aan de redactie van Bonjour Tristesse of mijn in de maak zijnde kinderverhaal van een jongetje Boaz met zijn Zitkoe. We werken of samen of om de beurt want we wilden maar één computer meeslepen.
De kapper knipt me in fatsoen en maakt me inderdaad aardiger en het weer wordt weliswaar zonniger, maar typisch voor deze voorjaarstijd, hete zon en koude wind. En dan die ongelofelijke bloemenweelde. Geen Hollands twinsetjesweer, vestje aan vestje uit, maar hemdjesweder, wij vatten kou zonder hemd en met hemd smelten we de auto uit. Geef mij maar een gematigd klimaat en die bergen mogen van mij ook wel even gaan liggen als we rijden. Mijn maag knijpt samen als mijn ogen zo’n scherpe daling zien aankomen. Maar de mensen hier zijn dol op hun bergen. En ze aanbidden hun zon. Maar door die bergen kun je ook flink in de schaduw zitten. Geef mij maar een weiland met koeien. Groen en overzichtelijk. Boven op de berg kijk je naar de enge diepte beneden en beneden moet je steil omhoog kijken naar die bergen, hmm.
Roland en Rietje hebben een nieuw huis gekocht. Met uitzicht. Een ruim paleis zal het worden. Er moet nog jaren aan geklust worden, maar dan heb je ook wat. Roland kan alles zelf verbouwen en Rietje neemt het verven voor haar rekening. Muren moeten gesloopt, keukens verplaatst, een nieuw zwembad gegraven.
Wij kijken met open mond naar het aanstaande paradijs en weten nu al dat ook een paradijs zweetdruppels vereist. Eerst de regen en dan de zon, kortom.