Zodra Boaz zijn ontbijt heeft gegeten na één of na anderhalve boterham, “genoeg mamma” en dan het wegschuifgebaar, moet hij, liefst onmiddellijk, uit de kinderstoel gepeld. Slab af, tuigje los, en hij rent naar de bank en roept: “Daar gaat ie weer!” De kussens gooit hij van de bank en daar gaat hij met twee beentjes tegelijk omhoog. “Boaz springen.”
Allemachtig. Zou er een hoeveelheid energie voor een familie zijn in de hemel die verdeeld wordt? Boaz heel veel en wij daardoor heel weinig. Net zoiets als het weer. Als het elders regent is het hier mooi of omgekeerd. In ieder geval kijken M. en ik met verbijstering naar die onophoudelijke inspanning van het kleine mannetje. Want na een half uur is het nog niet genoeg. Dan gaat hij valpartijen organiseren. Alle kussens terug op de bank en dan roept hij “plons” of “valluh”.
Vorige maand was er een feest bij de Janielsjes in de straat. Met aan twee kanten van het feest een groot en een iets kleiner springkussen. En waar was Boaz? Juist, daar. Eerst alleen op de kleine maar al gauw bij het grote kussen en bij de grote kinderen. Onbevreesd en niet te stoppen springend. Hij wierp zich als een ware durfal in het op en neer hossend gewoel.
Het was even Wereldvrede in de Blijestraat. Overal kindertjes in alle kleuren en maten.
Vlaggetjes wapperden in de straffe juniwind. M. vertelt me dat dat een naam heeft: schaapscheerderskou. Ze zegt: “Als het dan een paar dagen bewolkt was konden de schapen geschoren worden, anders zouden hun blote velletjes verbranden in de hete zon.”
Dus ons klappertanden heeft zin gehad. Maar gelukkig, hoe Hollands, was het droog. Een echt feest met alle kleuren vertegenwoordigd. En tafels met alle soorten lekkers. Thee met munt van de Marokkaanse vrouwen. De zwarte Somalische vrouwen brengen feestelijk zelfgebakken broodjes. Onze dochter heeft haar befaamde chocoladetaart gebakken. En haar hele huis geurt dus al een dag naar een warme chocoladedroom. Een witte buurvrouw heeft gehaktballetjes gemaakt. Runder, dat is aardig. Baby’s worden vergeleken. Abel, dat moet wel met zijn negen kilo, is de reus onder de baby’s. Een breed lachende reus met die aanbiddelijke kuiltjes in zijn wangen. Hij draagt nu een broekje dat Boaz droeg toen hij al kon lopen. Abel ziet net kans om zich om te draaien. Maar ja, dan ligt hij op zijn buik. Hij kijkt er bij met een gezicht… Nou, heb ik daar nu zoveel moeite voor gedaan? Dit vind ik helemaal niet leuk. En hij begint protestgeluiden te laten horen. Maar met die warme schat langer dan tien minuten op je arm krijg je spierpijn.
Een mens kan niet alleen met twee kinderen in twee wagentjes naar buiten. Dus ik ben benieuwd hoe we dat gaan doen als het hele spul hier is en we met de bolderkar naar zee gaan. Boaz kun je moeilijk met Abel in één bolderkar stoppen. Die kleine is geen springkussen. Wel zacht natuurlijk, de schat. En dan na de zee zullen we de kinderen wakker moeten houden tot we ze in bed hebben, want anders gaan de energieën de verkeerde kanten op en dan zijn wij ook moe. En reken maar echt uitgestuiterd.