Het zullen je ouders zijn die hun thuisgrond hebben verlaten. Hun zon en maan, de zachte en zure wind, hun buren en vrienden, hun familie en gebruiken en de meeste van hun spullen. Dat, om hun kinderen betere kansen te geven en eten in hun hongerige buiken. Die ouders hebben vurige hoop bij zich en doorzettingsvermogen. Lezen kunnen ze de vreemde taal nog niet, het blijkt dat de godsdienst van het uitgekozen land uiterst merkwaardig anders is. De nieuwe buren gedragen zich hooghartig en afstandelijk. Buitenlanders, zeggen ze laatdunkend. ‘Jullie eten stinkt, jullie dit en jullie dat. Ali Baba, veertig rovers. Ze slachten hun schapen op het balkon. Ze zijn achterlijk.’ Dat Hollanders naar kaas stinken daar hebben we het niet over.
Maar de Hollanders vinden zelf dat ze vergevingsgezindheid en liefde preken.
En hoe voelt dat voor de kinderen van de nieuwkomers? Waar horen ze bij? Waar lijken ze op? Het dorp is verdwenen. Daar waar alle volwassenen meehielpen met de opvoeding, daar waar buiten zijn en buiten spelen normaal was. Dat dorp is duizenden euro’s ver weg.
Wat doet dat met die kinderen?
Nee, zei mamma, niet bij die tennisclub daar is een ballotagecommissie, daar laten ze geen Joden toe. (Dat was ná de oorlog.)
Hoe is dat nu? Onuitgesproken? Subtieler?
En armoede, wat doet dat met de kinderen? Aan een boom zo volgeladen mist men een twee pruimpjes niet. Twee halen, één betalen. Neem mee! Maar niet heus. Onze kapitaalkrachtige humor.
Met zes jaar mocht ik naar school en weer naar huis. Nog een extra jaar buitenspelen omdat mijn hartje gegroeid was van de oorlogsstress. Sporthartje. Met mijn vijftiende weer problemen. Van de middelbare school af. Verhoogde bloeddruk.
Hoe gaat het nu met kinderen uit oorlogsgebieden? Doen wij nog steeds of die niets meegemaakt hebben? Als ze zeggen gedragsstoornissen bedoelen ze dan misschien iets anders? Concentratieproblemen? Een gestoorde geheugen functie? Driftbuien, dat soort dingen?
Wat heb ik geploeterd met het geheugen. Uren stampen met mamma en van de tien geleerde woordjes er maar drie kunnen onthouden. Telkens drie andere. En de volgende dag waren die drie woordjes ook al in de nachtelijke dromen verdronken. Ik wist het echt niet meer. En de grote mensen maar zeggen dat ik harder mijn best moest doen. Zoveel best deed ik, dat mijn jonge bloeddruk steeg.
Zouden kinderen van gevluchte ouders ook met deze klachten zitten?
Zoals die ouders ook vaak ‘s nachts niet kunnen slapen en overdag niet wakker kunnen blijven. In ons vroegere dorp zei een zwarte vrouw: Er zit zoveel in mijn hoofd. Bij navraag bleek, een vermoorde man, een achtergelaten moeder met haar jongste kind. Ja, zoveel in haar hoofd. Maar haar buren spraken er schande van. Aanpassen, roepen de christenen met hun naastenliefde, of de geblondeerde Geertjes of de Pimmetjes en Vrouwtjes Verdonk. Oprotten of aanpassen.
Wat doet dat met de kinderen? Ik herinner mijn bonzende hart als iemand iets zei over Joden. Al mijn stekeltjes stonden overeind. En te vuur en te zwaard gooide ik me in de strijd. Nodig of niet nodig. Maar meestal wel. Jullie Joden hebben platvoeten. Nietes, welles. Waarom? Omdat jullie veertig jaar door de woestijn gelopen hebben. Nou, ik niet hoor.
En dan zeiden ze, jullie hebben Jezus vermoord. Ook dat nog. Mamma zei, dan zeg je maar, nee, dat waren wij niet, dat was Cohen de buurman. En dan lachte mijn mamma.Onze buurman heette bepaald geen Cohen, die waren fout geweest in de oorlog…
Ik zou zelf wel een familie uitzoeken. Met veel broers en zusters. Een grote familie waar ik bij wilde horen. Dus tot slot zal ik een paar familieleden, bloedverwanten en anderszins laten spreken die op de vorige column reageerden.