Als M. ‘s morgens zachtjes naar beneden komt, sluipt er ook iemand anders de keukentrap af. Trip trip trip. Klak doet het katteluik. En dan zit buiten in de regen en kijkt naar binnen met zijn volle katerkop. Zo zielig. Je kan ook zeggen zo volgevreten. Of zo verlegen. Of zo dom. Want geloof ons, hij is dom. Maar we blijven hem vertroetelen als ware hij onze liefste weggelopen zoon. Gewone katten krijgen twee keer per dag eten. met onze binnenlokmethodes telkens als hij bang naar binnen kijkt. Kom maar, roepen we om het hardst.
Mimi durft er niet langs, Noa zit narrig staartzwaaiend voor het kattenluik en laat zo’n ordinair stuk oranje vreten echt niet binnen. En Zaza doe net of ze niet ziet dat we een vreemde kater willen binnenlaten.
Achter de oranjewitte , twee of drie buurpoezen. De oudste van het stel, Moemoen, wil eigenlijk ook de hele dag eten. Zij zit heel lapjeskattig vlak achter om de kunst af te kijken. En als uit zwerven is, zit ze ordinair als ze is, gewoon brutaal naar binnen te kijken. Wat doen die mensen de hele dag? Haar huisgenoten, ene Moos, een zwartwitje en Fidel, ook een zwartwitte maar met wel heel veel wit, zijn nog jonge katten die we per dag zien groeien. Zij hebben een nieuwe kattenstraat via onze tuin geschapen. Vijf tegels naar binnen onder de tuindeur door en dan scherp naar rechts volgens hun katten-tomtom, onder de schutting door en zo naar de derde buurtuin waar een ouder zwart poesje woont. Gunst, mevrouw, wat gezellig dat u eens bij mij op bezoek komt. Waarschijnlijk zegt ze dat elke dag. Katten zijn gewoontedieren.
Mijn mooie Noa heeft iets nieuws. Als ik er niet ben, kan ze net zo dreinen als Mimi dat doet als M. er niet is. Mamamamamamama en dat op een zeurtoon. Ha. M. klaagt erover. Maar als zij weg is doet Mimi dat bij mij. Het zal wel aan het raskattige liggen. Noa heeft trouwens nog een beeldige eigenschap. M. geeft haar een feestelijk stukje jumjum leverworst, maar Noa negeert het. ‘Die kat van jou’, zegt M., ‘is net als jij. Die lust ook niets.’ M. is verkouden en haar oren zitten dicht en dat maakt haar niet vrolijker. ‘Noa’, zeg ik, ‘lust het wel als ik het haar geef.’ En zo is het. Zaza, de schat, lust gewoon alles, ook vis, maar Noa vindt dat te, ja wat zal ik zeggen, te pauselijk, denk ik, zij heeft liever, als een goed joodse kat, kip. Vooral als ik het eet. Ze zit zowiezo graag op mijn schouder als we eten. Niet om te bedelen, want echt dat doet ze niet, maar voor het gezellig. Als ze heel gelukkig is wil het water haar wel eens uit de mond lopen, maar mijn schoudervullingen kunnen daar tegen. Dat op de schouder en nek zitten vergt wel enige stevige kleding. Want door mijn ponnetjes gaan de scherpe nageltjes heen en piep ik auwauw nee Noa, niet met je nagels uit. Zaza staat nog wel eens naast ons om met één vingertje aan te wijzen wat ze wel zou lusten. Heel beschaafd. Kortom een kattehuishouden met toekomst. Want een nieuwgeborene ordikat zal waarschijnlijk binnenkort ons trio of bijna kwartet komen versterken.
Zal het ons lukken om tam te maken zodat hij deze winter elke morgen durft te blijven liggen als de dames van de Bierkaai komen ontbijten? En komt Mimi dan ook gewoon thuis zonder bang te zijn van de woest met haar staart zwaaiende, narrige Noa? We doen ons best.