Dinsdag. M. maakt me wakker. Ik vloek. “Danny is er”, zegt ze. “Shit”, roep ik en spring met een boogje uit bed. Natuurlijk ons zwagertje zou komen en wij zijn het vergeten. Kunnen we iemand anders de schuld geven? De Joden, de fietsers of Liesbeth? Nee nee, in dit geval Boaz en Abel. Want het weekend was heerlijker dan chocola met truffel, maar toegegeven het was wel een beetje vermoeiend. Oud worden? Begin er niet aan. Het is hinderlijk vervelend, eerlijk waar.
Maar twee kleinkinderen hier, zalig. Een warm Abeltje om in zijn nekje te zoenen en een Boaz die we goed in de gaten moeten houden, anders vliegen de boeken uit de boekenkast recht de keuken in. Wat heb je tenslotte aan een boek zonder plaatjes. ‘Voorlezuh’ met alleen maar letters is niet leuk nog, dus kieper het de trap af de keuken in. Boaz is maar één keer drie treden van de trap gekukeld, maar dat was toen zijn moeder sliep. Niet doorvertellen, hoor. Kusje, over.
Hij volgt ons als een hondje alle trappen op en af en wij rennen achter hem aan omdat als het stil is… “Wat doe je Boaz?” Iets stouts, of alleen maar vrolijk stuiteren op de bank? Zitten met Noa de poes die alles goed vindt, aaien, plukken aan haar haar, trekken aan haar staart. Noa spint en Boaz ook, geloof ik.
Boven ziet het jongetje Boaz een foto van zichzelf aan de muur van de werkamer en zegt: “Boaz jas aan.” En zo is het, hij heeft op die foto zijn winterjas aan en hij straalt je tegemoet omdat M. de foto gemaakt heeft vlak voordat ze met hem naar buiten gaat om te spelen.
Maar de pret is weer even voorbij. Het huis is weer zonder lievelingstemmetjes. En er is werk te doen. De drukproeven van bundel vijf bij de post. O, hemel.
Ik moet titelloze gedichten een titel gaan geven anders wordt de eerste regel vetgedrukt en dan, als ik ga voorlezen, zeg ik die zin extra hard. Alsof vetgedrukt luid is. Onzin natuurlijk, maar dat gebeurt in me en zo wil ik het niet. Maar titels verzinnen bij titellozen is geen sinecure. M. zal de rest van de drukproeven moeten doen, want ik lees overal overheen.
En dan slaat de onzekerheid toe. Met een dreun. Al het aardige wat ooit tegen me gezegd is over mijn gedichten, ben ik vergeten. Alleen de kritiek is met weerhaakjes in mijn hersens opgeslagen. Had ik die gedichten niet beter in een lief laatje, in het donker, kunnen laten liggen? Lekker bij moeder thuis? Of zouden ze zijn gaan gisten? En grommend tevoorschijn zijn gekomen? Gedichten willen immers het licht zien en buiten spelen.
Als ik nu eens de hele mikmak uit het raam kwak, zo de gracht in, weg met die stapel papier. Geen ambities, geen vrees voor reacties, voor recensenten, of erger nog geen recensie, want ik ben onbelangrijk en al oud. Wat is hier nu zo belangrijk aan? Boaz zou het bundeltje zo met een fikse zwiep de keuken in gooien. Al die onzin van me af schudden, zou dat kunnen? Ik ga maar weer eens slapen en alles gewoon lekker vergeten.