De drie raven
De vogel Moehoe was een van de drie Droef Raven. De tweede was Boehoe. En de derde was de vogel Mok-mok. Alle drie waren ze onzichtbaar.
De eerste twee, Moehoe en Boehoe, vlogen ’s nachts. Hoewel je ze niet kon zien kon je ze wel voelen als ze met hun logge vleugels op je huis gedaald waren. Alles werd donkerder en zwaarder. En de vogel Boehoe huilde door merg en been.
Mok-mok vloog zelden en woonde niet bij de twee anderen in hetzelfde nest. Hij woonde in de steenzee op een nest met kleine keien. Hij strompelde met afgezakte vleugels, in zichzelf pratend rond. Mok mok, de anderen, altijd de anderen, schuld, altijd dezelfden, mok mok, schuld. Hij broedde op zijn stenen eieren en nooit kwam er een kuiken uit. Maar dat was zijn schuld niet.
Het nest van Moehoe en Boehoe was aan de rand van het Weenwoud. Zij hadden een druk bestaan.Waar er maar verlies werd geleden of een teleurstelling gevoeld, moesten ze hun treurige werk doen. Ze vlogen met zware vleugelslagen en hun komst werd verwacht. De zuchten van Moehoe de Raaf waren berucht. Hele huizenblokken voelden de koude wind die dan opstak.
Ze huurden spinnen in om een droef web te weven en soms bleef dat weken of zelfs maanden hangen. Maar zij vlogen verder om bij anderen hun werk te doen.
De enigen die konden helpen waren de Meeuwen. Zij schreeuwen de zeemist aan flarden, zij sikkelden de zon in scherven op zee en ze brachten de nodige frisse wind.
En zodra er gaten gevallen waren in de droefwebben kon de zon door de kieren schijnen. Kon het gras weer groeien en konden de mensen de meeuwen horen.
Het werkte bij bijna iedereen, maar niet bij de Mok-mok vogel. Want die blijft op zijn stenen eieren zitten en geeft iedereen de schuld. Arme vogel.